Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Where can I take a shower?	Waar kan ik douchen?
	What time did she leave?	Hoe laat vertrok ze?
	Yanni is lying to me.	Yanni liegt tegen mij.
	That house isn’t for sale.	Dat huis is niet te koop.
	I thought you cared about him.	Ik dacht dat je om hem gaf.
	I can switch.	Ik kan schakelen.
	It seems serious.	Het lijkt wel menens.
	What do they say Sir?	Wat zeggen ze, meneer?
	Do you like to eat carrots?	Eet je graag wortels?
	He had a hole in his sock.	Hij had een gat in zijn sok.
	What exactly do you mean?	Wat bedoel je precies?
	I want to look for a job.	Ik wil een baan zoeken.
	another vehicle	een ander voertuig
	Nobody understood me.	Niemand begreep mij.
	I’m disgusted by his attitude.	Ik walg van zijn houding.
	I got suspended.	Ik werd geschorst.
	She wants to switch.	Zij wil schakelen.
	I hope to fill them in straight away.	Ik hoop ze meteen in te vullen.
	to insult someone	iemand beledigen
	They suit each other.	Ze passen bij elkaar.