Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yes sir, which bus do you mean?	Ja meneer, welke bus bedoelt u?
	Can you show me that on the map?	Kunt u mij dat tonen op de kaart?
	She became a nurse.	Ze werd verpleegster.
	You forgot to close a window.	Je vergat een raam te sluiten.
	Order a drink for me.	Bestel een drankje voor mij.
	He had nightmares.	Hij had nachtmerries.
	Let’s skip class.	Laten we de les overslaan.
	This is a table with numbers.	Dit is een tabel met cijfers.
	They heard the lock open.	Ze hoorden het slot opengaan.
	I don’t think it was a coincidence	ik denk niet dat het toeval was
	His face glowed with excitement.	Zijn gezicht glom van opwinding.
	You can see it with the naked eye.	Dat kan je met het blote oog zien.
	Tom can’t bear it.	Tom kan het niet verdragen.
	He keeps surprising me.	Hij verrast mij telkens weer.
	He needs to tow the car away.	Hij moet de auto wegslepen.
	A quick jerk of the wheel saved us.	Een snelle ruk aan het stuur redde ons.
	We held on tightly to the branch.	We hielden ons vast aan de tak.
	She buckled her shoes.	Ze gespte haar schoenen dicht.
	We’re going to have a lot of fun.	We gaan veel plezier beleven.
	I was suspicious.	Ik was achterdochtig.