Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	He has a gun.	Hij heeft een pistool.
	What do you think of this shirt?	Wat vind je van dit shirt?
	There’s a hole in your shirt.	Er zit een gat in je shirt.
	Which one is cheaper?	Welke is goedkoper?
	She couldn’t squat for long.	Ze kon niet lang hurken.
	Yanni needs to do this slowly.	Yanni moet dit traag doen.
	we are wise	we zijn verstandig
	Do you speak Italian?	Spreek je Italiaans?
	Are you still overweight?	Ben je nog steeds te zwaar?
	What a hypocrite!	Wat een huichelaar!
	I’ve never liked you.	Ik heb je nooit gemogen.
	His advice is sought after.	Zijn advies is gegeerd.
	to his relief	tot zijn opluchting
	with his bat in his hand	met zijn knuppel in zijn hand
	I’m afraid I have to turn you down.	Ik moet u helaas afwijzen.
	I’m just curious.	Ik ben gewoon benieuwd.
	they choose two teams	zij kiezen twee ploegen
	I tie a knot in the rope.	Ik leg een knoop in het touw.
	This feels like a slap in the face.	Dit voelt als een kaakslag.
	Both of them stop there.	Ze stoppen daar allebei.