Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	My sister is playing with a doll.	Mijn zus speelt met een pop.
	I’ll get you some coffee.	Ik haal wat koffie voor je.
	This turkey is delicious.	Deze kalkoen is lekker.
	Tom isn’t going anywhere.	Tom gaat nergens heen.
	The duck looked at it.	De eend bekeek het eens.
	He is overconfident.	Hij is overmoedig.
	I am divorced.	Ik ben gescheiden.
	I want to serve my country.	Ik wil mijn land dienen.
	All together!	Alles bij elkaar!
	How do you spell that?	Hoe schrijft men dat?
	That stuff’s bad for you.	Dat spul is slecht voor je.
	Read this chapter.	Lees dit hoofdstuk.
	your skills	je vaardigheden
	Does this bus stop in Brussels?	Stopt deze bus in Brussel?
	What do you prefer?	Wat heeft je voorkeur?
	She has a scar.	Ze heeft een litteken.
	Sorry, I don’t understand.	Sorry, ik begrijp het niet.
	I must hide.	Ik moet me verbergen.
	the scratch of his feather	het gekras van zijn veer
	She writes beautifully.	Ze schrijft prachtig.