Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’m behind him.	Ik sta achter hem.
	I have a fever.	Ik heb koorts.
	He was cheating.	Hij bedroog.
	Do you like to eat cabbage?	Eet je graag kool?
	some windows	enkele ruiten
	your new boiler	je nieuwe ketel
	Yes, I understand you.	Ja, ik versta je.
	That sounds good.	Dat klinkt goed.
	Do you wear glasses?	Draag je een bril?
	Can I kiss you?	Mag ik je kussen?
	“Hurry, hurry!” she said.	“Vlug wat, vlug!” zeide zij.
	Repeat after me.	Herhaal na mij.
	He is dishonoured.	Hij is onteerd.
	his scar	zijn litteken
	Just in case.	Voor het geval dat.
	her new cauldron	haar nieuwe ketel
	It tastes very good.	Het is erg lekker.
	I don’t believe a word of it!	Maak dat de kat wijs!
	She suddenly fell silent.	Plots werd ze stil.
	What kind of stuff do you want?	Wat voor spul wil je?