Pronouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Take off your hat.	Zet je hoed af.
	Oh, I don’t know.	O, dat weet ik niet.
	Where is the taxi?	Waar is de taxi?
	We’re not crazy.	We zijn niet gek.
	This drives me nuts.	Dat maakt me gek.
	He’s very ill.	Hij is erg ziek.
	What do owls eat?	Wat eten uilen?
	She wants to eat with you.	Ze wil met je eten.
	My child is ill.	Mijn kind is ziek.
	It is not my profession.	Het is niet mijn vak.
	She has short hair.	Zij heeft kort haar.
	Where does one find fruit?	Waar vind je fruit?
	I’m happy.	Ik ben gelukkig.
	I like my job very much.	Ik ben gek op mijn werk.
	I lost	ik ben verloren
	Have you eaten yet?	Heb je al gegeten?
	We’re safe here.	We zijn hier veilig.
	I made breakfast.	Ik maakte ontbijt.
	You’re near here?	Ben je hier in de buurt?
	when we had the idea	toen we het idee hadden