Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	to improve (long form)	te verbeteren
	to drown (long form)	te verdrinken
	There’s a hole in my coat.	Er zit een gat in mijn jas.
	through a haze of rain	door een waas van regen
	Don’t talk to her right now.	Praat nu niet met haar.
	The bread is in the oven.	Het brood zit in de oven.
	to remove (long form)	te verwijderen
	km/h	km/uur
	closely with	nauw samen met
	I even work on Sundays.	Ik werk zelfs op zondag.
	A raven is as black as coal.	Een raaf is zwart als kool.
	My sister is playing with a doll.	Mijn zus speelt met een pop.
	I’ll get you some coffee.	Ik haal wat koffie voor je.
	contraindication	tegenaanwijzing
	That stuff’s bad for you.	Dat spul is slecht voor je.
	Does this bus stop in Brussels?	Stopt deze bus in Brussel?
	the scratch of his feather	het gekras van zijn veer
	He made a statue from wax.	Hij maakte een beeld van was.
	A candle is made of wax.	Een kaars is gemaakt van was.
	to make fun of something	de draak steken met iets