Prepositions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	for half past seven	voor half acht
	I’m dropping out of school.	Ik ga van school af.
	twenty to six	tien over half zes
	twenty to nine	tien over half negen
	I think Tom is in his garden.	Ik denk dat Tom in zijn tuin is.
	The sun is up.	De zon is op.
	We’re on our way home.	We zijn op weg naar huis.
	She came to do it herself.	Ze kwam om het zelf te doen.
	on the basis of	a.d.h.v.
	What’s up?	Wat is er aan de hand?
	He is always punctual.	Hij is altijd op tijd.
	My mum came back from the shop.	Mijn moeder kwam terug van de winkel.
	See you tomorrow.	Tot morgen.
	For tomorrow night.	Voor morgenavond.
	on the table	op tafel
	in town	in de stad
	A table for one, please.	Een tafel voor één, alstublieft.
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	I thought you cared about Tom.	Ik dacht dat je om Tom gaf.