Zij leek opgewonden.
Zij legde heerlijke eieren, en de vrouw had haar zo lief, alsof zij haar kind was.
Zij lieten een eigenaardig geluid horen, spreidden hun prachtige, lange vleugels uit en trokken uit de koude streken naar warmere landen
Zij lijken allemaal precies op hun vader; maar die ondeugd komt mij niet eens bezoeken.
Zij maakte ontbijt.
Zij moeten een tegenslag verduren.
zij nam het kleine meisje op haar arm, en beiden vlogen in glans en vreugde hoog boven de aarde, oneindig hoog.
Zij poetst het huis elke week.
Zij proberen een wig tussen u en ons te drijven.
Zij spanden zich nog meer in om het schip naar de wal te roeien, maar het lukte niet.
Zij speelt piano.
Zij stak nog een lucifertje aan.
Zij stegen zo hoog, zo hoog, dat het het lelijke jonge eendje wonderlijk te moede werd
Zij streek weer een lucifertje tegen den muur af, het werd weer helder, en in den glans daarvan stond haar oude grootmoeder, helder en glinsterend, vriendelijk en liefderijk.
Zij studeert wiskunde.
zij stukliep
zij tegen je kermt
Zij temperatuurde het kind om te zien of het koorts had.
Zij tracht altijd de anderen te helpen.
Zij verbergen zich.