"of" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom lives in the heart of the city.	Tom woont in het hart van de stad.
	I’d like to buy one of those.	Ik wil een van deze kopen.
	I don’t want to speak about myself.	Ik wil niet van mij zelf spreken.
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	the number one in the world	de nummer één van de wereld
	the number two in the world	de nummer twee van de wereld
	sure of	zeker van
	in function of	i.f.v.
	I’d like to know what you plan to do.	Ik zou willen weten wat je van plan bent.
	How about a steam bath?	Wat denk je van een stoombad?
	don’t like (1st person singular)	hou niet van
	I love my cat	ik hou van mijn kat
	I love my dog	ik hou van mijn hond
	I’m not scared of anything.	Ik ben van niets bang.
	What are the months of the year?	Wat zijn de maanden van het jaar?
	I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.	Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
	of hours	van uren
	Yanni loves chocolate.	Yanni houdt van chocolade.
	Not everyone likes snow.	Niet iedereen houdt van sneeuw.