Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Yanni took the flowers and went.	Yanni nam de bloemen en ging.
	Tom helps his parents every day.	Tom helpt zijn ouders elke dag.
	Tom doesn’t want Mary to help him.	Tom wil niet dat Mary hem helpt.
	Where is the train to London?	Waar is de trein naar Londen?
	said the woman, looking around	zei de vrouw en keek in de rondte
	Yanni was kind.	Yanni was vriendelijk.
	Tom lives near the airport.	Tom woont vlak bij de luchthaven.
	The woman is kind.	De vrouw is vriendelijk.
	These kinds of mistakes happen a lot.	Dit soort fouten gebeuren veel.
	light blue eyes	lichtblauwe ogen
	It was wonderful outside on the land.	Het was heerlijk buiten op het land.
	He had his hair cut short.	Hij liet zijn haar kort knippen.
	she now saw them like stars in the sky	zij zag ze nu als sterren aan den hemel
	When is Santa Claus coming?	Wanneer komt de kerstman?
	When are you getting your hair cut?	Wanneer laat jij je haar knippen?
	I am accustomed to cold weather.	Ik ben gewend aan een koud klimaat.
	Some states have more laws.	Sommige staten hebben meer wetten.
	Your contact is in the address book.	Je contact staat in het adresboek.
	These kinds of mistakes don’t happen often.	Dit soort fouten gebeuren niet vaak.
	Tom and Mary live in the same city.	Tom en Mary wonen in dezelfde stad.