Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom was born three months after Mary.	Tom is drie maanden na Mary geboren.
	We need to sell our farm.	We moeten onze boerderij verkopen.
	I found the book by chance.	Ik heb toevallig het boek gevonden.
	Tom doesn’t want to sell his farm.	Tom wil zijn boerderij niet verkopen.
	It felt like a heart attack.	Het voelde als een hartaanval.
	Can you tell us more about your company?	Kan je ons meer vertellen over je bedrijf?
	I found one of my shoes under my bed, but I can’t find the other one.	Ik heb één van mijn schoenen onder mijn bed gevonden, maar de andere kan ik niet vinden.
	the toad	de pad
	the roof	het dak
	a toad	een pad
	the farmer	de boer
	the journey	de reis
	to attack	te lijf
	the fault	de fout
	the hours	de uren
	the body	het lijf
	the growth	de groei
	milkman	melkboer
	the letter	de brief
	coffee grounds	koffiedik