Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the meeting	de vergadering
	four months ago	vier maanden geleden
	two months ago	twee maanden geleden
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	Tom needs more help.	Tom heeft meer hulp nodig.
	I don’t know those people over there.	Die mensen daar ken ik niet.
	Tom didn’t let me win.	Tom liet me niet winnen.
	What colour is your hair?	Welke kleur heeft je haar?
	This is a valid point.	Dit is een terecht punt.
	May I have your attention please.	Mag ik even uw aandacht?
	Why were you late for class?	Waarom was je te laat in de les?
	I think that I can find Tom.	Ik denk dat ik Tom kan vinden.
	We can’t find Tom.	We kunnen Tom niet vinden.
	What colour are your eyes?	Welke kleur hebben je ogen?
	What colour are his eyes?	Welke kleur zijn zijn ogen?
	Tom bought this book for me.	Tom kocht dit boek voor ons.
	I don’t like fish.	Ik hou niet van vis.
	What colour is his hair?	Welke kleur heeft zijn haar?
	Yanni bought his own house.	Yanni kocht zijn eigen huis.
	Tom will never let me do that.	Tom zal me dat nooit laten doen.