Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I’d like a glass of water.	Ik zou wel een glas water willen.
	Another glass of water, please.	Nog een glas water, alstublieft.
	single room	eenpersoonskamer
	double room	tweepersoonskamer
	Why did Tom buy this?	Waarom heeft Tom dit gekocht?
	It was a big and ugly beast!	Het was een groot en lelijk beest!
	How will I live with this pain?	Hoe zal ik met deze pijn kunnen leven?
	What did she buy at the shop?	Wat heeft ze in de winkel gekocht?
	The poor duckling had it very bad already.	Het arme eendje had het al heel slecht.
	Do you know why Tom bought this?	Weet je waarom Tom dit gekocht heeft?
	Tom has three children who are doctors.	Tom heeft drie kinderen die dokter zijn.
	Heaven knows what there was in the bed!	De hemel mag weten, wat er in het bed geweest is!
	I’m guessing you didn’t buy this yourself.	Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.
	Tom and Mary bought an old farm.	Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.
	“Terribly bad!” said the princess.	“Verschrikkelijk slecht!” zei de prinses.
	“What a terribly big duckling that is,” she thought; “None of the others looks like this.”	“Wat is dat een verschrikkelijk groot eendje,” dacht zij; “geen van de anderen ziet er zo uit.”
	the bed	het bed
	the need	de nood
	the village	het dorp
	red hair	rood haar