Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a good friend	een goede vriend
	Is all of this money yours?	Is al dit geld van jou?
	telephone number	telefoonnummer
	a good teacher	een goede leraar
	I, too, am a teacher.	Ik ben ook leraar.
	this new policy	dit nieuw beleid
	What are their policies?	Wat is hun beleid?
	you drink water	jij drinkt water
	not a single person	niet één persoon
	How does one make bread?	Hoe maakt men brood?
	holiday days	vakantiedagen
	She drinks coffee.	Zij drinkt koffie.
	Yanni is a friend.	Yanni is een vriend.
	to go on holiday	op vakantie gaan
	Where was Tom born?	Waar is Tom geboren?
	It depends on the company.	Het hangt van het bedrijf af.
	Are you on holiday?	Ben je op vakantie?
	Tom doesn’t drink anymore.	Tom drinkt niet meer.
	It still hurts.	Het doet nog steeds pijn.
	It’s a good policy.	Het is een goed beleid.