Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the baker	de bakker
	the lives	de levens
	southeast	zuidoosten
	the beak	de snavel
	the gannets	de genten
	the apron	de schort
	his collar	zijn kraag
	gloss paint	glansverf
	his shine	zijn glans
	wedding dress	trouwjurk
	heat wave	hittegolf
	the budget	het budget
	the leave	het verlof
	a brown egg	een bruin ei
	strawberry jam	aardbeienjam
	shorts	korte broek
	the balcony	het balkon
	the robe	het gewaad
	the patience	het geduld
	the ticket	het ticket