Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the world	de wereld
	I’m free now.	Ik heb nu tijd.
	She could see into the room.	Zij kon in de kamer zien.
	a man	een man
	at school	op school
	the school	de school
	school year	schooljaar
	the country	het land
	country house	landhuis
	What day is it?	Welke dag is het?
	What else does Tom want?	Wat wil Tom nog meer?
	Yanni went back to his room.	Yanni ging terug naar zijn kamer.
	the father	de vader
	Father’s Day	Vaderdag
	all day	de hele dag
	the whole house	het hele huis
	the whole country	het hele land
	the whole school	de hele school
	Where is his father?	Waar is zijn vader?
	Tom was my father.	Tom was mijn vader.