Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	brothers and sisters	broers en zussen
	the balaclava	de bivakmuts
	a safety net	een vangnet
	the recognition	de erkenning
	Give them my number.	Geef hun mijn nummer.
	their foolish plans	hun dwaze plannen
	side note	kanttekening
	the sympathy	het medeleven
	the pollen	het stuifmeel
	the support	het draagvlak
	a support base	een draagvlak
	the banking	het bankieren
	the criterion	het criterium
	the presumption	het vermoeden
	We’re building a wall.	We bouwen een muur.
	We build houses.	Wij bouwen huizen.
	He has big ears.	Hij heeft grote oren.
	a maze	een doolhof
	the maze	het doolhof
	That grey building?	Dat grijze gebouw?