Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Tom and I laughed.	Tom en ik lachten.
	disaster officer	rampenambtenaar
	the glare	het schijnsel
	security guard	bewakingsagent
	I play the trumpet.	Ik speel trompet.
	criminal record	strafregister
	the verb	het werkwoord
	a faint grin	een flauwe grijns
	I used to play tennis.	Ik speelde tennis.
	import duties	importheffingen
	The shoe pinches.	Het knelt de schoen.
	Golden Dawn	Gouden Dageraad
	hospital admission	ziekenhuisopname
	pre-trial detention	voorhechtenis
	the smartphone	de smartphone
	potato farmer	aardappelboer
	the settlers	de kolonisten
	the environments	de omgevingen
	the scenarios	de scenario's
	the cigarettes	de sigaretten