Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I usually eat lunch at home.	Ik lunch meestal thuis.
	You are a teacher.	Je bent leerkracht.
	the society	de maatschappij
	Water is a source of life.	Water is een bron van leven.
	the teachers	de leerkrachten
	the instruments	de instrumenten
	a tree snake	een boomslang
	musical instrument	muziekinstrument
	the foster child	het pleegkind
	In his hand, lead became gold.	In zijn hand werd lood goud.
	She felt embarrassed.	Ze voelde zich voor schut.
	to get straight to the point	met de deur in huis vallen
	nobody benefits from that	daar heeft niemand baat bij
	added the chicken to this	liet de kip hierop volgen
	Some people danced.	Sommige mensen dansten.
	Is he a teacher?	Is hij een leerkracht?
	to start your own business	een eigen zaak beginnen
	Tom is a little angry at Mary.	Tom is een beetje boos op Mary.
	Why don’t we give Tom a chance?	Waarom geven we Tom geen kans?
	percussion instruments	slaginstrumenten