Nouns Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	in the north	in het noorden
	to regret	spijt hebben van
	My bucket is full.	Mijn emmer is vol.
	the fang	de giftand
	a black coat	een zwarte vacht
	the settlement	de schikking
	the suspect	de verdachte
	the training	de opleiding
	the candidate	de kandidaat
	the speech	de toespraak
	The sheep is white.	Het schaap is wit.
	the production	de productie
	She wears glasses.	Zij draagt een bril.
	the remaining time	de overige tijd
	car park	parkeerplaats
	a soup bowl	een soepkom
	the dark forest	het donkere bos
	but of a swan	maar van een zwaan
	Now came the autumn	Nu kwam de herfst
	peasant children	boeren kinderen