"must (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	I have to	ik moet
	he must	hij moet
	you have to	jij moet
	Which bus should I take then?	Welke bus moet ik dan hebben?
	I have something that I need to tell you.	Ik moet je iets vertellen.
	Yanni needs to find a job.	Yanni moet werk vinden.
	Shouldn’t Tom go first?	Moet Tom niet eerst gaan?
	I need to sell my farm.	Ik moet mijn boerderij verkopen.
	Please tell me what to do.	Vertel me alsjeblieft wat ik moet doen.
	You have to wait.	Je moet wachten.
	You need to set a good example.	Je moet het goede voorbeeld geven.
	Tom has to tell Mary what happened.	Tom moet Mary vertellen wat er gebeurd is.
	Here’s a list of things that Tom needs to do.	Hier is een lijst met dingen die Tom moet doen.
	You need to set a good example for your children.	Je moet het goede voorbeeld geven voor je kinderen.
	I need to sleep.	Ik moet slapen.
	Yanni has to work.	Yanni moet werken.
	What should I tell them?	Wat moet ik ze vertellen?
	You need to eat well to stay healthy.	Je moet goed eten om gezond te blijven.
	What should I do if my wife snores?	Wat moet ik doen als mijn vrouw snurkt?
	I don’t know how to explain it.	Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.