Hij heeft een piercing.
Hij is een grote lafaard.
Hij kijkt nooit televisie.
Hij greep me bij mijn kraag.
Hij had nachtmerries.
Hij sprong woedend overeind.
Hij is een goede schrijver.
Hij is een verrader geworden.
Hij is erg zuinig, maar niet gierig.
Hij heeft zelfmoord gepleegd.
Gaat hij naar de middelbare school?
Ron zei dat hij daar misselijk van werd
Ondanks al zijn rijkdom is hij toch gierig.
Plof! plof! ging het weer, zonder dat hij het beetpakte.
Hij moest eigenlijk een kever in een knoop veranderen
Hij is een afstammeling van koningin Victoria!
Nadat hij op het festival was geweest, had hij last van zijn gehoor.
Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte
“Eigenlijk is hij toch nog zo lelijk niet, als men hem maar eens goed bekijkt!”
Nu reisde hij de hele wereld rond, om zo één te vinden, maar aan allen, die hij zag, ontbrak wat.