hij heeft
ze heeft
Tom heeft iets nodig.
Hij heeft lang haar.
Yanni heeft wat werk te doen.
Tom heeft een auto.
Yanni heeft geen auto.
Yanni heeft geen geld.
Yanni heeft een auto nodig.
Wie heeft dat gedaan?
Tom heeft het niet gedaan.
Waarom heeft Yanni dat gedaan?
Hij heeft een hond.
Tom heeft niets te eten.
Tom heeft hulp nodig.
Tom heeft meer hulp nodig.
Yanni heeft een nieuw bed nodig.
Tom heeft een mes in zijn hand.
Waarom heeft Tom dit gekocht?
Wat heeft ze in de winkel gekocht?