Conjunctions Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	but no eggs came	maar er kwamen geen eieren
	I don’t know if this will be enough.	Ik weet niet of dit genoeg zal zijn.
	Where are you going?	Waar ga je heen?
	fifty-six (56)	zesenvijftig
	fifty-one (51)	eenenvijftig
	fifty-five (55)	vijfenvijftig
	fifty-eight (58)	achtenvijftig
	fifty-two (52)	tweeënvijftig
	fifty-three (53)	drieënvijftig
	fifty-four (54)	vierenvijftig
	fifty-seven (57)	zevenenvijftig
	fifty-nine (59)	negenenvijftig
	She’s not as old as Mary.	Ze is niet zo oud als Mary.
	My house is old and ugly.	Mijn huis is oud en lelijk.
	What were you talking about? (you plural)	Waar hadden jullie het over?
	nineteen fifty-three (1953)	negentienhonderddrieënvijftig
	just like	net als
	I arrived last.	Ik kwam als laatste aan.
	And yet she said she was a true princess.	En toch zei zij, dat ze een echte prinses was.
	Even if I wanted to, I couldn’t do that.	Zelfs als ik het zou willen, zou ik dat niet kunnen doen.