Aan wiens kant sta je?
Toen hij het eendje zag, ging hij er heen, trapte het ijs met zijn klomp aan stukken en bracht het dier naar zijn vrouw toe
Wat is er aan de hand?
we hebben nood aan samenhorigheid
We hebben geen behoefte aan nog meer problemen.
Twee sjofel uitziende tovenaars staarden hem aan.
Twee robotten doen met veel overgave aan paaldansen.
Tom zei me dat ik mijn tijd aan het verspillen was.
Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
Tom is aan het winkelen in het winkelcentrum.
aan de haal met
Ze waren aan het slapen.
Er is geen koe zo bont of er zit wel een vlekje aan.
Er is een beperking aan het aantal deelnemers.
Er staan bomen aan beide kanten van de rivier.
De tiener bezweek uiteindelijk in het ziekenhuis aan zijn zware verwondingen.
Aan de rand van het ravijn bloeien de mooiste bloemen.
De Kerstlichtjes stegen al hoger en hoger: zij zag ze nu als sterren aan den hemel.
Zij keek hem doordringend aan.
a.d.h.v.