Animals Examples Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	the head (diminutive)	het kopje
	the rays (fish)	de roggen
	the mice	de muizen
	the mosquitoes	de muggen
	baby rays	babyroggen
	the snails	de slakken
	the snakes	de slangen
	the beaks	de snavels
	mouse-coloured	muiskleurig
	the pet	het huisdier
	their pet	hun huisdier
	Does the dog swim often?	Zwemt de hond vaak?
	There were a lot of mosquitoes.	Er waren veel muggen.
	The bear is a large animal.	De beer is een groot dier.
	A tortoise is slow.	Een schildpad is traag.
	The horse jumped over the fence.	Het paard sprong over het hek.
	the hunting dogs	de jachthonden
	the rodent	het knaagdier
	Owls hunt at night.	De uilen jagen ’s nachts.
	the cattle feed	het veevoeder