de eend
de kat
de kip
een kip
Ik heb een kat.
de hond
kat en hond
Ik heb een hond.
Eet je graag kip?
Dat is mijn hond.
Ik wil een kat zijn.
Wat een grote hond!
Hij heeft een hond.
Waar is je kat?
het beest
De kat was dood.
Het arme beest!
Het was een groot en lelijk beest!
zwanenei
de zwanen