Ik zie Tom vaak in het park.
Ik vond het leuk wat je zei.
Dat kan ik niet betalen
Ik ga morgen winkelen.
Hoeveel talen wil je leren?
Ik ben bang om alleen te zijn.
Trouwens, hoe oud ben je?
Hoe kom ik bij het station?
Tom eet geen chocolade.
Hoeveel talen heb je geleerd?
Tom gaat morgen winkelen.
Hoe meer je drinkt, hoe minder je eet.
Ik wist niet dat Tom jouw zoon was.
een beetje minder alstublieft
De aanval duurde bijna drie uur.
We kunnen later gaan winkelen.
Trouwens, ik moet je iets zeggen.
Ik heb maar een paar fouten gemaakt.
Tom vroeg aan Mary of zij hem leuk vond.
Hoe gaat het trouwens met je hand?