De koning was woedend en stuurde hem naar de folterkamer.
een heel knappe vrouw
het sipste gezicht
Het was zomer, het koren was rijp, het hooi stond op de groene weiden aan oppers, en de ooievaar liep op zijn lange, rode poten en praatte Egyptisch; want deze taal had hij van zijn moeder geleerd.
Het wil maar niet opengaan; maar kijk eens naar de anderen: zijn dat niet de liefste eendjes, die je ooit van je leven gezien hebt?
Hij sprong woedend overeind.
Ik ben misselijk.
Je bent gestoord.
Nu klapte hij met zijn vleugels, richtte zijn slanke hals op en jubelde van ganser harte
Ron zei dat hij daar misselijk van werd
wegstervende
Ze had het sipste gezicht dat Harry ooit gezien had.
Zelfs de vlierboom boog zich met zijn takken tot hem in het water neer, en de zon scheen warm en liefelijk!