"a" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	a sham	een schijnvertoon
	a new army base	een nieuwe legerbasis
	a violent man	een gewelddadige man
	a sly, calculating way	een sluwe, berekenende manier
	Do you have a cleaner room?	Heeft u een schonere kamer?
	Tom’s grandfather was a slave.	Toms grootvader was een slaaf.
	a replacement list	een vervangende lijst
	on the brink of a recession	op de rand van een recessie
	Tom chopped down the branch with an ax.	Tom hakte de tak met een bijl af.
	Tom broke off a twig from the branch.	Tom brak een twijg af van de tak.
	He cut off a branch from the tree.	Hij knipte een tak van de boom.
	a kind uncle	een vriendelijke oom
	Defog the lens with a cloth.	Ontwasem de lens met een doekje.
	a temporary notification	een tijdelijke melding
	a cracked sternum	een gebarsten borstbeen
	a challenging position	een uitdagende positie
	I had a hectic week.	Ik had een hectische week.
	a rare weather phenomenon	een zeldzaam weerfenomeen
	a dangerous situation	een hachelijke situatie
	a big, ugly doll	een grote, oerlelijke pop