"you (singular)" Practice Dutch lesson

Recording	English	Dutch	Status
	Why did you buy a turtle?	Waarom heb je een schildpad gekocht?
	Are you free?	Ben je vrij?
	Take that back.	Dat neem je terug.
	Have you eaten yet?	Heb je al gegeten?
	What is your address?	Op welk adres woon je?
	I love you more than anyone else.	Ik hou meer van je dan van wie ook.
	I want you to stay with Tom.	Ik wil dat je bij Tom blijft.
	Do you like watching TV?	Kijk je graag televisie?
	Why were you eating by yourself?	Waarom heb je alleen gegeten?
	What did you do this morning?	Wat heb je vanochtend gedaan?
	Don’t you want any orange juice?	Wil je geen sinaasappelsap?
	Do you see Tom?	Zie je Tom?
	Which book are you reading?	Welk boek lees je?
	Do you understand?	Begrijp je het?
	How do you like it?	Hoe bevalt het je?
	You have a large stomach.	Je hebt een grote maag.
	I don’t understand you.	Ik begrijp je niet.
	What kind of hat do you want?	Wat soort hoed wil je?
	You’ve been forgotten.	Men is je vergeten.
	I’m glad you weren’t there.	Ik ben blij dat je er niet was.