De schuur is groot.
Het feest is voorbij.
Hoe is dat gebeurd?
Kijk ergens anders.
Er is een vacature.
Wacht ergens anders.
Dat is niet leuk; het is saai.
Waar brengt u me heen?
Ze heeft hem gebeten.
Sami draagt een tulband.
Deze vergadering is saai.
Wie heeft pizza besteld?
Hij heeft een bier besteld.
Het gras in de tuin is groen.
Hoe laat is het ontbijt?
De vacature staat open.
Het is niet mijn paraplu.
Maar dat zit hem niet dwars.
Heeft jouw huis een kelder?
Het is een prachtig gewest.