Het heeft me gered.
Al doende leert men.
Hij wil leren koken.
Tom is volledig kalm.
Mijn naam is Petrus.
Hij kan fluit spelen.
Is deze spin giftig?
De hand van Jan is rein.
Is dat een misdaad?
De poes is een huisdier.
Roken is dodelijk.
Wat is je postcode?
Dat huis is niet te koop.
Ze schudt haar hoofd.
Hij vonnist streng.
Het tart alle logica.
De beer is een groot dier.
Het ontbijt is gereed.
Dat is laster, leugens.