Yanni is niet tevreden.
Niemand heeft hem gebeld.
Hij studeert wiskunde.
Zij studeert wiskunde.
Kan je saxofoon spelen?
Zijn mantel is versleten.
Hij is een pijp aan het roken.
Hij heeft kwijl op zijn kin.
Tom is een huichelaar.
Ik voel me schuldig hiervoor.
De maan schijnt ’s nachts.
Ik kan je niet verdragen.
Niemand draagt nog sieraden.
Dit protest is echt terecht.
Alleen de waarheid is schoon.
Ja meneer, welke bus bedoelt u?
Het eerste rondje is van het huis.
Tonijn kan heel snel zwemmen.
De timmerman gebruikt een klem.
Schakelen is belangrijk.