Dat oordeel is aan u.
Ik kan schakelen.
Een schildpad is traag.
Zij wil schakelen.
Een raaf is zwart als kool.
Deze kalkoen is lekker.
Tom drinkt vaak cognac.
Hij heeft een pistool.
Het doel is louter winst.
Welke is goedkoper?
Yanni moet dit traag doen.
Ik moet me verbergen.
Yanni denkt altijd groot.
Zijn advies is gegeerd.
Ze heeft een mollige kat.
Ik moet u helaas afwijzen.
De kraam verkoopt appels.
Er is een spin in de badkamer.
Dit voelt als een kaakslag.
Hij is een grote lafaard.