“Je moet het zelf weten,” hernam de oude eend en ging weg.
De eenden beten het, en de kippen pikten het, en de meid, die de beesten eten moest geven, schopte het.
En zo bleef het roerloos liggen, terwijl de hagel door het riet snorde en er schot op schot knalde.
Het draaide zijn kop om, om hem onder de vleugels te steken; maar op hetzelfde ogenblik stond er een vreselijk grote hond dicht bij het eendje.
“Kwak, kwak!” zeide zij, en het ene eendje na het andere plofte er nu ook in; het water spatte hun om de kop, en zij doken even onder, maar kwamen al spoedig weer boven en zwommen uitmuntend.
Nu nam de prins haar tot vrouw; want nu wist hij, dat hij een echte prinses bezat, en de erwt kwam in het kabinet van zeldzaamheden, waarin zij nog te zien is, als niemand haar ten minste gestolen heeft.