Understand spoken Dutch

Verbs (all parts) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
Men can’t live without water.

Mannen kunnen niet leven zonder water.

I know him better than anyone else does.

Ik ken hem beter dan wie dan ook.

Tom opened the door and turned on the light.

Tom opende de deur en deed het licht aan.

We knew that in advance.

Dat wisten we van tevoren.

Why is everyone so excited?

Waarom is iedereen zo opgewonden?

They cycled there and took the train back.

Ze gingen met de fiets heen en met de trein terug.

She always tries to help others.

Zij tracht altijd de anderen te helpen.

The barn was struck by lightning.

De schuur werd getroffen door bliksem.

We didn’t know which bus to take.

We wisten niet welke bus we moesten nemen.

I had good teachers.

Ik heb goede leerkrachten gehad.

She only has a fever, but bad.

Ze heeft alleen koorts, maar behoorlijk.

Some children ran into the garden

Enige kinderen kwamen de tuin inlopen

and bread and cake were thrown into the water

en er werd brood en koek in het water geworpen

What are you interested in?

Waar bent u in geïnteresseerd?

When does the bus for Brussels leave?

Wanneer vertrekt de bus naar Brussel?

He must be aware of the danger.

Hij moet zich bewust zijn van het gevaar.

They want to lure customers to the store.

Ze willen klanten naar de winkel lokken.

Tom drank a glass of white wine, and so did Mary.

Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.

The guardian looks after the interests of the child.

De voogd zorgt voor de belangen van het kind.

An animal coat consists of two types of hair.

Een vacht bestaat uit twee soorten haren.