Alles is gereed.
dat is mislukt
De heide is paars.
grappen maken
Ik ben zwanger.
Tom at amper iets.
Plots kuste ze me.
Pel de sinaasappel.
Stop met zeuren.
Heb je kaarsen?
Mijn brein is vol.
wachtlijsten
Paarden rennen.
Hij groef een gat.
Het meer leek wel kil.
We eten veel pasta.
te borstelen
te blokkeren
te verlengen
De dijk is gebroken.