ik studeer
Ze is onze buur.
We aten appels.
Hou de deur open.
te geraken
te vechten
Hoeveel weeg je?
last hebben van
Tom is mijn neef.
Het sneeuwt.
Hij is onze buur.
Ik heb bekend.
Schenk bloed.
Tom is rustig.
Heb je een asbak?
Mag ik wat boter?
Die peer is groen.
Poets je tanden.
te plaatsen
kleefbriefjes