We gaan sterven.
te benaderen
Wij bouwen huizen.
We bouwen een muur.
Hij heeft grote oren.
Ik ben benieuwd.
Tom haat scheren.
Mijn man is bakker.
Ik speel trompet.
Ik speelde tennis.
Het knelt de schoen.
Geniet van je zomer.
te beschermen
Wat doe je met die mest?
Ze lachte spottend.
O, wat glom, wat brandde dit!
Hij balde zijn vuist.
Het was heel lekker.
Ik moet me scheren.
Zelfs ik kan zingen.