te bedanken
Knelt de schoen?
Heeft u een kluis?
Draag je een bril?
Ik ben genezen.
Spaans spreken
Het regent niet.
hij studeert
in de plooi leggen
Ik poets de keuken.
Was smelt in de zon.
Ik kom uit Spanje.
te verzoenen
Het is erg lekker.
tanden poetsen
Ik ben een bakker.
Het werd nog erger.
wandelschoenen
een rondje geven
Ik moet douchen.