Understand spoken Dutch

Verbs (all parts) Examples Dutch lesson

Recording English Dutch Status
You can use my car, if you want to.

Je mag mijn auto gebruiken, als je wil.

We need to sell our farm.

We moeten onze boerderij verkopen.

She learned it from her parents.

Ze heeft het geleerd van haar ouders.

Do you know why Tom bought this?

Weet je waarom Tom dit gekocht heeft?

I don’t think your mother likes him.

Ik denk niet dat je moeder hem leuk vindt.

No one ever taught me something like that.

Niemand heeft me ooit zoiets geleerd.

I’ve made a lot of new friends.

Ik heb veel nieuwe vrienden gemaakt.

He is dependent on his father.

Hij is afhankelijk van zijn vader.

Tom doesn’t want to sell his farm.

Tom wil zijn boerderij niet verkopen.

What’s your phone number?

Wat is je telefoonnummer?

Yanni has a farm just outside town.

Yanni heeft een boerderij net buiten het dorp.

I’m guessing you didn’t buy this yourself.

Ik denk dat jij dit niet zelf hebt gekocht.

Why don’t we go to Australia with Tom?

Waarom gaan we niet naar Australië met Tom?

I made a lot of new friends this year.

Ik heb dit jaar veel nieuwe vrienden gemaakt.

Tom and Mary bought an old farm.

Tom en Mary hebben een oude boerderij gekocht.

My wife and children depend on me.

Mijn vrouw en kinderen zijn afhankelijk van mij.

My efforts were not in vain.

Mijn inspanningen waren niet voor niets.

She does not want to be dependent on her parents.

Ze wil niet afhankelijk zijn van haar ouders.

The teacher gave us a new assignment for math.

De leraar gaf ons een nieuwe opdracht voor wiskunde.

You shouldn’t depend on others too much.

U moet niet te veel van anderen afhankelijk zijn.