Roken is dodelijk.
de jobs die ik heb gehad
Kun je me verstaan?
Wat is je postcode?
zijbalk verbergen
Zij haalde er een uit!
een budget opmaken
Dat huis is niet te koop.
Hij vonnist streng.
Het tart alle logica.
Paarden rennen snel.
Koester elk moment.
De beer is een groot dier.
Ik heb benzine nodig.
Het paard sprong over het hek.
Ik kom uit Engeland.
de bananen zijn geel
Het ontbijt is gereed.
Ik gespte mijn riem vast.
Je hebt me nooit gemogen, hè?