Tom kan me beter doen voelen na een slechte dag.
Tom en Mary wonen op dezelfde verdieping.
Tom geeft volgende week zaterdag een feestje.
Tom is niet zoals andere jongens van zijn leeftijd.
Tom is niet zo gul.
Tom en ik lachten.
Tom schopte Maria.
Laat Tom niet lijden.
Tom drinkt vaak cognac.
Tom was mijn echtgenoot.
Tom kan het niet verdragen.
Tom is de zoon van een priester.
Tom heeft meteen geantwoord.
Tom ging ervan uit dat het gratis was.
Vraag Tom of hij nog een drankje wil.
Tom had Maria moeten beschermen.
Tom heeft nooit een potlood bij zich.
Tom is drie jaar geleden overleden.
Weet jij wat Tom zijn favoriete drankje is?