Waarom vragen we Tom niet om ons te helpen?
Ze denken dat Tom misschien een hartaanval had.
Tom at popcorn.
Tom dronk water.
Tom verdween.
Tom is een ware held.
Tom kocht een dure jas.
Tom dronk meer dan Mary.
Tom eet meer spek dan Mary.
Ik zal het Tom morgen vragen.
Tom snurkt behoorlijk hard.
Tom gaat zijn huis verliezen.
Tom zit nog steeds aan zijn bureau.
Tom maakte opnieuw dezelfde fout.
Heb je Tom te pakken kunnen krijgen?
Tom en Mary lunchen niet vaak samen.
Tom dronk een glas witte wijn, net als Mary.
Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.
Tom heeft afgelopen zomer leren zwemmen.
Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.