de
de dag
de kamer
de kinderen
de mensen
de hele dag
de wereld
de moeder
over de hele wereld
zij kon in de kamer zien
“Denk je, dat dit de hele wereld is?” zei de moeder.
de eend
de tijd
de auto
de badkamer
Waar is de badkamer?
toen ik naar de badkamer ging
Is er een badkamer in de kamer?
de vrouw
de ouders