te voorschijn
te verbeteren
Ik zie je bij de lunch.
te verdrinken
te vertrekken
Er zit een gat in mijn jas.
Praat nu niet met haar.
te verwijderen
km/uur
Waar komt u vandaan?
Waar kom je vandaan?
De kraam op de markt is druk.
Ik haal wat koffie voor je.
Dat spul is slecht voor je.
Stopt deze bus in Brussel?
het gekras van zijn veer
Hij maakte een beeld van was.
de draak steken met iets
Er viel een vlieg in de melk.
Ik heb nergens spijt van.