Understand spoken Dutch

"know; knows (singular)" Practice Dutch lesson

Recording English Dutch Status
I know it’s their good right

ik weet wel het is hun goeie recht

I still don’t know how that happened.

Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.

Yanni knows he’s ready.

Yanni weet dat hij klaar is.

I don’t know how to explain it.

Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.

I know Tom is a very bad driver.

Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.

You know more about Tom than anyone else does.

Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.

I know that they serve God with great devotion.

Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.

I know that I have to improve my Dutch.

Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.

I know you don’t trust us.

Ik weet dat je ons niet vertrouwd.

Do you know what Tom’s favorite drink is?

Weet jij wat Tom zijn favoriete drankje is?

She doesn’t know how to drive a car.

Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.

I know Tom is a butcher.

Ik weet dat Tom een ​​slager is.

Hello, madam, do you know when the bus is coming?

Dag, mevrouw, weet u soms wanneer de bus komt?

How do you know which brush or pencil you should use?

Hoe weet je welke kwast of penseel je moet gebruiken?

I know you will go away again when the match burns out.

Ik weet dat je weer verdwijnt als het lucifertje uitgaat.

“I think it will be powerful; at least it knows how to defend himself already.”

“Ik denk, dat het wel krachtig zal worden; het weet zich ten minste nu al goed te verweren.”

“No, it’s not a turkey,” thought the old duck; “Look how strong he hits his legs and how straight he knows how to keep himself!”

“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”

You never know how things are going to turn out.

Je weet nooit hoe een koe een haas vangt.

The French President skillfully evades questions about his love life.

De Franse president weet de vragen over zijn liefdesleven vakkundig te ontwijken.