ik weet wel het is hun goeie recht
Ik weet nog steeds niet hoe dat is gebeurd.
Yanni weet dat hij klaar is.
Ik weet niet hoe ik het moet uitleggen.
Ik weet dat Tom een slechte chauffeur is.
Jij weet meer over Tom dan wie dan ook.
Ik weet dat zij met veel toewijding God dienen.
Ik weet dat ik mijn Nederlands moet verbeteren.
Ik weet dat je ons niet vertrouwd.
Weet jij wat Tom zijn favoriete drankje is?
Zij weet niet hoe ze een auto moet besturen.
Ik weet dat Tom een slager is.
Dag, mevrouw, weet u soms wanneer de bus komt?
Hoe weet je welke kwast of penseel je moet gebruiken?
Ik weet dat je weer verdwijnt als het lucifertje uitgaat.
“Ik denk, dat het wel krachtig zal worden; het weet zich ten minste nu al goed te verweren.”
“Nee, het is geen kalkoen,” dacht de oude eend; “kijk eens, hoe ferm hij met zijn poten slaat en hoe recht hij zich weet te houden!”
Je weet nooit hoe een koe een haas vangt.
De Franse president weet de vragen over zijn liefdesleven vakkundig te ontwijken.