We schetsen even een concreet geval.
We staan onder zijn bevel.
We stapten toevallig op dezelfde bus.
We steken de hele tijd de draak met elkaar.
we toetsen
We verkopen vers vlees.
We verwachten een toezegging.
We vielen in slaap.
We voelen ons hier erg veilig.
We vonden allerlei interessante dingen.
We vonden een schildpad in de tuin.
We waren alleen maar eerlijk.
We waren verliefd.
We waren zo opgewonden dat we niet stil konden zitten.
We werden op sleeptouw genomen door ervaren gidsen.
We weten niets over Istanboel.
We willen beter onderwijs voor onze kinderen.
We willen de aandacht vestigen op het feit dat er nog geen definitieve gegevens zijn.
We willen gerechtigheid.
We wisten niet welke bus we moesten nemen.
We wisten wat er gaande was.
We wonen dichtbij een rivier.
We wonen op aarde.
We worden beïnvloed door onze omgeving.
We zaten in doodse stilte.
We zaten toevallig in dezelfde trein.
We zien hem hier amper.
We zijn allemaal getrouwde mannen.
We zijn amateurs.
We zijn architecten.
We zijn bijna klaar.
We zijn blij dat je kon komen.
We zijn dakloos.
we zijn eerlijk
We zijn eindelijk vrij.
We zijn gevangenen in ons eigen land.